icon-dag-168MG icon-dag-7BP icon-dag-1 icon-dag-8GP icon-dag-9MP icon-dag-3 icon-dag-6OhB icon-dag-2 icon-dag-12T10 icon-dag-13T15 icon-dag-14T25 icon-dag-15T30 icon-dag-11T8 icon-dag-10TP icon-dag-4 icon-dag-5

De wonderen van Shakyamoenie Boeddha

 

Inleiding

De Boeddha heeft zelden te koop gelopen met zijn magische krachten (siddhis). Hij raadde ook zijn volgelingen af er veel aandacht aan te schenken omdat het makkelijk van het werkelijke doel van het boeddhisme afleidt: gelukkig worden.

Er zijn een aantal beschrijvingen in de geschriften te vinden met miraculeuze handelingen van de Boeddha, maar zijn meest uitgebreide en publieke vertoning van zijn krachten wordt beschreven in de Damamoerkhanamasoetra. Het vertelt van Boeddha's overwinning op de zes Indiase geleerden (pandits). Als grote leraren van die tijd waren ze gebelgd over Boeddha's grote aanhang en trachtten ze hem in diskrediet te brengen door een show van magische krachten. Boeddha's doel in het accepteren van hun uitdaging was niet alleen maar om de zes leraren en hun leer te overwinnen, maar ook om door het verrichten van grote wonderen de Leer uit te leggen en daarmee vele wezens naar de staat van Verlichting te leiden. Zodoende was hij gemotiveerd door mededogen.

De vijftien dagen van wonderbaarlijke daden vonden plaats gedurende de eerste wassende maan van het nieuwe jaar in het begin van de lente, en ze worden nog altijd herdacht tijdens de Tibetaanse nieuwjaarsviering. (Doordat de Tibetaanse kalender een maankalender is, valt de viering ieder jaar op een andere datum van de westerse kalender, meestal in februari of maart.)

In de bamboetuin

Eens verbleef de Boeddha met honderden monniken in de Bamboetuin even buiten Radjagriha, de hoofdstad van Magadha. De leider van dat land, koning Bimbisara, was een van Boeddha's voornaamste beschermheren. Uit loyaliteit en respect voor de Boeddha en diens monniken had hij veel van zijn onderdanen ertoe aangezet de leer te beoefenen.

In diezelfde tijd verbleven zes geleerden in Magadha en hun verkeerde leer was van de bron van vele schadelijke activiteiten. De jongere broer van koning Bimbisara was een volgeling van deze zes geleerden en bracht hen grote offers met het idee dat zij de weg naar bevrijding onderwezen. Als gevolg daarvan werd hij erg negatief zodat, hoewel de uitstraling van de Boeddha in het land de gelukzaligheid van de Verlichting aantoonde, hij die niet zag. Koning Bimbisara probeerde zijn broer ertoe over te halen zijn verkeerde ideeën op te geven, de Boeddha te respecteren en naar hem te luisteren, maar zijn broer antwoordde: "Ik heb mijn eigen leraren, waarom zou ik naar de Boeddha luisteren?"

Uit overtuiging dat hij op zijn minst de gevoelens van de koning moest ontzien, besloot de broer een feest te geven en voedsel en geschenken aan te bieden aan iedereen die zou komen. De zes geleerden kwamen direct en namen de hoogste zetels in. Toen de Boeddha en diens volgelingen niet kwamen opdagen ging koning Bimbisara naar zijn broer en vroeg: "Waarom heb je Gautama niet uitgenodigd?"

De broer antwoordde: "Ik heb al het mogelijke gedaan. Ik heb het feest zelfs voor de middag gehouden omdat Gautama na twaalf uur niet meer eet. Wat kan ik eraan doen als hij niet komt?"
"Stuur iemand om hem uit te nodigen", droeg de koning op en dus werd een bediende gestuurd om Boeddha en zijn volgelingen uit te nodigen. Ze kwamen onmiddellijk en liepen naar de paar overgebleven zetels toe, maar voordat ze die konden bereiken, stonden de geleerden als vanzelf op en namen op de lagere zetels plaats. Daar bleven ze toen met rode hoofden zitten.

Voordat het voedsel werd opgediend werd water gebracht, zodat de gasten hun handen konden wassen. Omdat de Boeddha op de hoogste zetel zat, bood de gastheer hem eerst water aan, maar de Boeddha sprak: "Bied het eerst uw eigen leraren aan". Daarop werd het water aan de zes geleerden aangeboden, maar toen de kan werd schuin gehouden, kwam er niets in hun handen. De gastheer probeerde het steeds weer opnieuw, maar kon het water niet schenken. Toen bood hij het opnieuw aan Boeddha aan. Het water vloeide zonder problemen voor de Boeddha en daarna voor iedereen.
Alvorens te eten verzocht de gastheer aan de Boeddha het voedsel te zegenen. Die verwees opnieuw naar de zes geleerden met de woorden: "Vraag de zegening aan uw eigen leraren". Maar toen de zes geleerden probeerden te bidden konden ze geen woord uitbrengen en ze gebaarden dat de Boeddha de zegening moest uitspreken. Toen bad Boeddha met een prachtige heldere stem en het voedsel werd aangeboden.

Het werd eerst naar Boeddha gebracht maar die sprak weer: "Bied het eerst uw leraren aan". Het voedsel werd aan de leraren gegeven, maar al wat ze probeerden te pakken vloog de lucht in. Pas nadat Boeddha voedsel had aangenomen daalde alles in hun handen neer.

Na de maaltijd deed de gastheer het gebruikelijke verzoek om onderricht. Hij vroeg Boeddha te spreken, maar de Boeddha verwees andermaal naar de zes geleerden met de woorden: "Laat uw eigen leraren spreken over hun onderricht". En weer waren de zes geleerden niet in staat om een woord te spreken. Ze konden slechts gebaren dat Boeddha moest spreken. Boeddha sprak toen met een prachtige stem en elke toehoorder verstond wat bij zijn eigen behoeften paste. Het begrip van iedereen nam sterk toe. Ook koning Bimbisara's kennis groeide met sprongen. Velen bereikten de eerste, tweede en derde fase van bevrijding, anderen vergrootten hun verlichtingsgeest en enkelen bereikten de spontane verlichtingsgeest. Een groot aantal mensen bereikten de fase van 'niet-terugkeerder' en anderen die de niveaus bereikten waarvoor ze baden, en kregen een groot vertrouwen in de leer van de Drie Juwelen. Vanaf die tijd waren de mensen van Radjagriha volgelingen van de Boeddha.

Op het marktplein

De zes geleerden vertrokken kwaad omdat ze hun volgelingen hadden verloren. Ze riepen enkele van Mara's duivels op om hen te helpen bij het boycotten van de activiteiten van de Boeddha. De duivels voldeden aan het verzoek en namen plaats in de lichamen van de zes geleerden. Ze gingen naar het marktplein en verrichtten vele wonderen. Ze lieten water, vlammen en veelkleurige brandende lichten uit hun lichaam schieten.

Veel mensen bewonderden deze dingen en werden hun volgelingen. De duivels vertelden de mensen: "Door de slechtheid van Gautama zijn we in het ongeluk gestort. Alle koningen, brahmanen en grote beschermheren die ons vroeger op handen droegen en ons offergaven brachten, respecteren ons nu niet meer. Voorheen gaven ze ons alles wat we nodig hadden, voedsel, kleding en medicijnen, wat we maar wensten. Nu lopen diezelfde mensen achter Gautama aan en geven hem alles wat ze vroeger aan ons gaven. Daarom dagen we Gautama uit, deze grote Goeroe van iedereen. Voor elk van zijn wonderen zullen wij er twee doen, als hij er zestien verricht, zullen wij er tweeëndertig doen. De mensen zelf zullen zien wie er machtiger is."

Vervolgens gingen de zes leraren naar koning Bimbisara en vroegen hem hun uitdaging aan de Boeddha door te geven. De koning lachte om hun verwaandheid: "Jullie zijn dom. Jullie wonderen kunnen niet in het minst die van de Boeddha evenaren. Jullie uitdaging is even licht als het licht van een vuurvliegje vergeleken met de zon, als het water in een hoefafdruk van een os vergeleken met de oceaan. Jullie zijn als de vos die de leeuw uitdaagt." Maar de zes geleerden hielden voet bij stuk en spraken: "Jullie zullen het wel zien. Wat voorheen gebeurd is, is geen aanwijzing voor wat er nu zal gebeuren. Als we een competitie houden zal duidelijk blijken wie sterker is."

De uitdaging

Koning Bimbisara bracht de Boeddha een bezoek en vertelde hem van de uitdaging: "Deze zes geleerden willen hun wonderen met die van de Tathagata meten. Ik heb ze verteld dat ze dom waren, maar ze wilden niet luisteren. Wilt U hen alstublieft Uw wonderbaarlijke krachten tonen om hun verkeerde opvattingen te veranderen en hen ertoe brengen constructief werk te verrichten? En als U dat doet, mag ik daarbij aanwezig zijn?"
Boeddha antwoordde: "Het tijdstip zal bekend worden gemaakt. Richt een geschikte plaats in."
Koning Bimbisara droeg zijn ministers op een uitgestrekt terrein te laten schoonmaken en in te richten. Ze zetten er een leeuwentroon neer, overwinningsvaandels en de standaard van de Overwinnaar Boeddha. Alle mensen wachtten vol spanning op het schouwspel waarbij de Boeddha en de zes geleerden wonderen zouden verrichten. Tot ieders verbazing verliet de Boeddha Radjagriha en begaf zich naar het buurland Vaisali.

Alle mensen van Vaisali, de Licchavi, verwelkomden de Tathagata. Toen de zes geleerden vernamen dat de Boeddha naar Vaisali was vertrokken, verklaarden ze trots: "Gautama is bang van ons, hij is naar Vaisali gevlucht", en ze gingen achter hem aan. Ook koning Bimbisara begaf zich naar Vaisali met vijfhonderd rijtuigen, olifanten, paarden, voorraden en duizenden dienaren en ministers. De zes leraren brachten hun uitdaging over aan de koning van de Licchavi en die ging naar de Boeddha met de woorden: "Toon ons alstublieft Uw wonderbaarlijke krachten en bedwing deze mannen".
Weer antwoordde de Boeddha: "Alles op zijn tijd", en droeg hem op een plaats gereed te maken.

Maar opnieuw vertrok hij naar een ander land Kaushambi, gevolgd door een grote menigte en de zes geleerden. Koning Oedrayana en de mensen van Kaushambi verwelkomden de Boeddha. Via koning Oedrayana brachten de zes geleerden hun uitdaging over aan Boeddha, die wederom antwoordde: "De tijd zal bekend worden gemaakt, maak een plaats gereed". Koning Oedrayana trof grote voorbereidingen, maar de Boeddha ging door naar War, het land van koning Shun Tsin. Van War ging hij naar Tigitashiri, het land van koning Indravarma en van Tigitashiri ging hij naar Varanasi, dat door koning Brahmadatta werd geregeerd. Vandaar ging hij naar Kapila, het land van zijn eigen volk, de Sakya's en tenslotte begaf hij zich naar Sharavasti, het land van koning Prasenadjit. Hij werd gevolgd door de koningen van alle landen waar hij doorheen was getrokken, tezamen met vele duizenden van hun bedienden en door de zes geleerden met hun negentigduizend volgelingen.

De zes geleerden gingen naar koning Prasenadjit met de woorden: "Wij hebben onze wonderen voorbereid. Er is veel tijd verstreken sedert wij Gautama hebben uitgedaagd en hij loopt steeds weg. Het wordt tijd voor ons om onze magische krachten te meten". Koning Prasenadjit antwoordde lachend: "Jullie weten niets, maar jullie willen de grote koning van de Dharma uitdagen. Mensen als jullie kunnen niet met hem vergeleken worden". Maar om hen tot rust te brengen, bracht koning Prasenadjit een bezoek aan de Boeddha en sprak: "Die zes geleerden willen U nog altijd uitdagen. Toon ze alstublieft uw magische krachten en bedwing ze."
Weer antwoordde de Boeddha: "De tijd zal bekend worden gemaakt, maak een geschikte plaats gereed."
Koning Prasenadjit liet zijn ministers een uitgestrekt veld schoonmaken en gereedmaken. Hij brandde wierook en plaatste een leeuwentroon met de standaard en vaandel van de Overwinnaar.

Eerste lentedag

Op de eerste dag van de lente begaf Boeddha zich naar dit veld dat voorheen gereed was gemaakt en hij nam plaats op de leeuwentroon temidde van de grote menigte die daar bijeen was.
Nadat koning Prasenadjit hem vele offergaven had aangeboden, nam de Tathagata een tandenstoker in zijn hand en plaatste die in de grond. Meteen groeide de stok uit tot een prachtige boom. Aan de takken die kilometers ver uitstrekten, groeiden prachtige bladeren, bloemen en vruchten van allerlei soorten edelstenen. Het veelkleurige licht dat van de juwelen straalde was even helder als het licht van de zon en maan bij elkaar. Toen de takken van de boom in de wind ruisten, hoorden de aanwezigen het onderricht van de Leer en de Boeddha sprak zelf de menigte toe die daar bijeen was. Veel van de toehoorders maakten snelle vooruitgang. Sommigen bereikten de staat van heilige (Arhat) en miljoenen deden indrukken op voor wedergeboorte in de hoge status van mensen of goden.

Tweede dag

Op de tweede dag van de lente bracht koning Oedrayana vele offergaven naar Boeddha. Daarop wendde de Tathagata zijn hoofd naar rechts en naar links en aan beide kanten van de leeuwentroon verscheen een berg van juwelen. De bergen waren bedekt met groen, bloemen en fruitbomen vol prachtige vogels en uit beide bergen stroomde een magische bron van water met acht verschillende smaken. De ene berg was bedekt met gras om de dieren te voeden, terwijl de andere berg bedekt was met speciaal voedsel om mensen te verzadigen. Vervolgens sprak de Boeddha de Leer overeenkomstig het bevattingsvermogen van iedereen en velen bevrijdden hun geest door te luisteren. Sommigen van de aanwezigen wekten de verheven Verlichtingsgeest op en velen vestigden de aanleg voor wedergeboorte als mensen of goden.

Derde dag

Op de derde dag van de lente bracht koning Shun Tsin van War offergaven naar de Tathagata. Na de maaltijd spoelde de Boeddha zijn mond met water. Op de plaats waar het water viel ontstond een groot meer dat zich tweehonderd kilometer ver uitstrekte. Het water had acht verschillende smaken en de bodem van het meer was bedekt met zeven soorten juwelen. Grote hoeveelheden lotusbloemen in alle kleuren groeiden aan de oppervlakte en hun geur vulde de lucht. Door de lichtstralen die zich in alle richtingen verspreidden, konden de mensen overal zien. Toen ze dit aanschouwden werden de mensen heel gelukkig en toen de Boeddha de Leer sprak, bereikten sommigen de staat van heilige (Arhat), anderen versterkten hun Verlichtingsgeest en vele anderen bereikten de aanleg voor wedergeboorte als mensen of goden.

Vierde dag

De volgende dag maakte koning Indravarma de offergaven voor de Boeddha gereed. De Boeddha creëerde een meer waar vandaan acht stromen in cirkelvormige loop uitvloeiden en dan weer terugstroomden. In het gebied van de stromen konden de mensen het onderricht horen over de 'vijf machten', de 'vijf krachten', de 'zeven aspecten van verlichting', het 'achtvoudige pad', de 'drie hoofdzaken van het pad naar verlichting', de 'zes soorten alwetendheid', de 'zes perfecties', het onderricht over liefdevolle vriendelijkheid en mededogen en de 'vier onmetelijke gedachten'. Door deze uiteenzetting van de Leer kregen velen begrip voor de gevolgen van het bereiken van het boeddhaschap en velen verwierven de aanleg voor wedergeboorte in de hoge status van mensen of goden. Honderdduizenden vergrootten hun verdienstelijke werkzaamheden.

Vijfde dag

Op de vijfde dag bereidde koning Brahamadatta van Varanasi de verschillende offergaven voor de Boeddha. Van het glimlachende gelaat van de Tathagata scheen een gouden licht dat de hele wereld vulde. Dit licht bereikte alle voelende wezens en zuiverde de aandoeningen door de drie vergiften, begeerte, woede en kortzichtigheid. Alle wezens werden vredig in lichaam en geest en al degenen die daar bijeen waren werden bijzonder blij. Toen de Boeddha sprak versterkten velen hun Verlichtingsgeest, velen deden indrukken op voor wedergeboorte als mensen of goden en een ontelbaar aantal vergrootte hun verdienstelijke werkzaamheden.

Zesde dag

Op de zesde dag brachten de Licchavi offergaven naar de Boeddha. Boeddha liet allen die daar aanwezig waren elkaars geest zien en iedereen begreep de goede en slechte gedachten van anderen. Allen ervoeren een sterk geloof en prezen de kennis van Boeddha. Toen de Tathagata vervolgens de zuivere Leer onderwees bereikten vele mensen een diep begrip, sommigen bereikten de Verlichtingsgeest, sommigen de staat van heilige (Arhat) en een ontelbaar aantal mensen bereikte de aanleg voor wedergeboorte als mensen of goden.

Zevende dag

De volgende dag bracht Boeddha's eigen volk, de Sakya's, hem offergaven. Hij zegende alle toehoorders zodat ze even grote heersers werden, elk in het bezit van zeven magische juwelen. Ze regeerden elk hun eigen landje en hadden talrijke trouwe ministers. Iedereen was hier erg blij mee en toen de Boeddha sprak, hadden ze een sterk vertrouwen. Na hun Verlichtingsgeest te hebben versterkt, bereikten velen de staat van heilige (Arhat) en anderen deden indrukken op voor wedergeboorte als mensen of goden.

Achtste dag

Op de achtste dag van de lente nodigde Indra de Boeddha uit en maakte een grote leeuwentroon gereed. Toen de Tathagata daarop plaatsnam, bracht Indra zelf offergaven aan de linkerzijde van de Boeddha, terwijl Brahma aan zijn rechterzijde offergaven aanbood. Beiden bogen voor hem neer, terwijl de mensen rustig neerzaten. Boeddha plaatste zijn rechterhand op de leeuwentroon in het gebaar van de aarde aanraken en het krachtige geluid van trompetterende olifanten weerklonk. Vijf meedogenloze demonen kwamen brullend tevoorschijn en de tronen van de zes geleerden werden vernield. Vadjrapani kwam achter de demonen aan, terwijl vlammen van de punt van zijn vadjra schoten. De zes geleerden waren doodsbang, sprongen in het water en verdwenen.

Toevlucht

Nu hun leraren hen in de steek hadden gelaten, namen de negentigduizend volgelingen toevlucht tot de Boeddha en verzochten monniken te mogen worden. Boeddha heette hen onmiddellijk welkom en de gematteerde haarlokken en baarden, die hen als volgelingen van deze geleerden hadden gekenmerkt, verdwenen als bij toverslag. Boeddha onderwees hen allen in overeenstemming met hun bevattingsvermogen. Ze bevrijdden zich van de ketenen van begeerte, woede en kortzichtigheid en bereikten allemaal de staat van heilige (Arhat).
Daarop straalde de Tathagata vierentachtigduizend lichtstralen uit door de poriën van zijn lichaam, zodat het licht het hele luchtruim vulde. Op de top van elke straal rustte een prachtige lotus en boven op elke lotus verscheen een Boeddha tezamen met zijn aanhang. Elke Boeddha onderwees zijn onderricht. Alle mensen waren verrukt van dit schouwspel en vergrootten hun vertrouwen bijzonder. Daarop sprak de Boeddha de zuivere Leer en velen versterkten hun verlichtingsgeest, sommigen bereikten de staat van heilige (Arhat) en een ontelbaar aantal kreeg de aanleg voor wedergeboorte als mensen of goden.

Negende dag

Op de negende dag bracht Brahmaradja offergaven naar de Boeddha. De Tathagata strekte zijn lichaam uit tot het in de hoogste hemel van Brahma reikte. Vanuit zijn lichaam schenen lichtstralen in alle richtingen en vanaf deze grote hoogte sprak hij de Leer.

Tiende dag

Op de tiende dag nodigden de Vier Grote Koningen, Beschermers van de Dharma, de Boeddha uit om te spreken. Opnieuw strekte hij zijn lichaam uit tot het de 'piek van samsara' bereikte. Lichtstralen schenen uit hem voort en toonden de Leer.

Elfde dag

De volgende dag bracht de grote beschermheer Anathapindika offergaven naar de Boeddha, die op de leeuwentroon in meditatie zat. Hoewel de mensen zijn vorm niet konden zien, straalde zijn lichaam gouden lichtstralen uit, terwijl hij met krachtige stem de Leer uiteenzette.

Twaalfde dag

Op de twaalfde dag nodigde het gezinshoofd Tseta de Boeddha uit om te spreken. De Tathagata ging in meditatie op grote liefdevolle vriendelijkheid, en gouden licht straalde van zijn lichaam tot in alle werelden. Deze lichtstralen wasten de drie vergiften uit de geest van iedereen waar ze doorheen kwamen. Alle levende wezens vergrootten hun mededogen. Ze hielden van elkaar zoals vaders en moeders van hun kinderen houden, en zoals een broer van zijn zus houdt.

Dertiende dag

De volgende dag bracht koning Shun Tsin offergaven naar de Boeddha. De Tathagata zat op de leeuwentroon en twee lichtstralen rezen zeventig armlengtes hoog uit diens navel. Op de punt van beide lichtstralen rustte een lotus en op beide lotusbloemen zat een Boeddha. Van de navel van beide Boeddha's kwamen twee lichtstralen waarop een lotus rustte en op iedere lotus zat een Boeddha en zo verder, alle werelden vullend. Alle Boeddha's onderwezen de Leer.

Veertiende dag

Op de veertiende dag bracht koning Oedrayana offergaven naar de Boeddha. Hij strooide bloemen uit voor de Boeddha, die in 1250 rijtuigen veranderden, gemaakt van kostbare juwelen. Boeddha onderwees de Leer aan wezens in alle werelden als een dokter die zieken geneest.

Vijftiende dag

Op de vijftiende en laatste dag van de lenteviering bracht koning Bimbisara geschenken naar de Boeddha. Boeddha verzocht de koning vervolgens om borden te brengen voor voedsel. De borden die de koning liet brengen, werden op wonderbaarlijke wijze met voedsel van honderd verschillende smaken gevuld. Toen de aanwezigen dit voedsel aten, werden hun lichaam en geest volkomen verzadigd.
De Boeddha vroeg hen: "Waarom is er zo'n onmetelijke ellende in de wereld?" Door zijn zegening zagen zelfs de achttien soorten demonen in, dat hun ellende werd veroorzaakt door daden die ze zelf verrichtten. Ze voelden een diep vertrouwen in de Boeddha. Zoals ook op voorgaande dagen boekten de aanwezigen grote vooruitgang. Sommigen versterkten hun verlichtingsgeest, anderen bereikten het niveau van heilige (Arhat), sommigen bereikten de fase van 'niet-terugkeerder' en velen verwierven de aanleg voor wedergeboorte als mensen of goden, en ontelbare anderen vergrootten hun positieve energie.

Vertaald uit het Engelse boek van Geshe Wanggyäl, 'The Door of Liberation, Essential Teachings of the Tibetan Buddhist Tradition, chapter 2, Discourses from Sutra', door Gelong Thubten Tsepel. Licht geëdit voor de website.